Het zeventigste seizoen van de Eredivisie begint dit weekend. Wat is er zo leuk aan de belangrijkste Nederlandse competitie? Voetbalschrijver Sjoerd Mossou vertelt.
De voetbalstadions zitten voller dan ooit en veel Eredivisieclubs hebben een wachtlijst voor seizoenkaarten. Op zich is dat best bijzonder, want Nederland heeft bepaald niet de sterkste voetbalcompetitie van Europa. En toch worden veel voetballiefhebbers hier enthousiaster van Heerenveen – Volendam in de Eredivisie (zaterdag, 20.00) dan van een wedstrijd als Real Madrid – Juventus op het WK voor clubs.
Sjoerd Mossou heeft daar een verklaring voor. Hij is voetbalverslaggever en columnist van het Algemeen Dagblad, en schuift regelmatig aan in de voetbalprogramma’s van ESPN. Als kleine jongen werd hij al betoverd door de hoogste Nederlandse competitie. “De eerste Eredivisiewedstrijd die ik in een stadion zag, was PEC Zwolle – Ajax in 1988: 4-1. Het debuut van Frank de Boer, hoorde ik later. Ik was bijna tien. Thuis waren we voor NAC, maar we woonden tijdelijk in Overijssel. Mijn vader zei: ‘Kom, we gaan kijken.’ En ik vond het prachtig.” Minstens zo mooi vond hij de zondagavond om zeven uur, als Studio sport beelden uit de Eredivisie liet zien. “Toen nog alleen de belangrijke wedstrijden, en die samenvattingen waren eindeloos, ze duurden bijna een kwartier. Ik weet nog goed dat NAC naar de Eredivisie promoveerde en dat het iets heel speciaals was als de televisie kwam. Dan stond er zo’n zendmast bij het stadion en wist ik: ‘we’ komen zondag op tv. Terwijl tegenwoordig werkelijk al het voetbal te zien is.”
Dat is lang niet het enige verschil. In de jaren 80 en 90 waren er veel lege plekken op de tribunes, herinnert hij zich. “Voetbal is de laatste tien, twintig jaar ongelooflijk populair geworden. En dat heeft sinds corona nog een extra boost gekregen. Dat geldt niet alleen voor voetbal, het gaat ook op voor andere evenementen: mensen willen erbij zijn. Lang bestond de angst dat al dat voetbal op televisie ervoor zou zorgen dat mensen niet meer naar het stadion zouden gaan. Ik denk dat het tegenovergestelde waar is: juist doordat voetbal altijd en overal te volgen is, is het zo populair geworden en is stadionbezoek alleen maar specialer geworden.” En er speelt meer, meent Mossou. “Zeker in deze tijd van tegenstellingen en onrust is voetbal iets lichts. Over het algemeen kunnen verschillende bevolkingsgroepen zonder problemen samen naar het stadion gaan. De vergelijking met kerken wordt vaak gemaakt, soms wat gekscherend. Maar er zit wel wat in: vroeger kwamen mensen in de kerk, nu gaan ze op zondag naar het stadion. Daar is eenzelfde gemeenschapszin. Stadions zijn sociale ontmoetingsplaatsen geworden.”
Tekst: Jeroen Mascini